Ik bleef stil.
Toen kwam het telefoontje. Het advocatenkantoor. Hun stemmen waren formeel en voorzichtig:
« Mevrouw Delgado, we hebben bevestigd dat het winnende lot op uw naam staat. We hebben u nodig voor de laatste controle. »
Mijn adem stokte. Mijn handen trilden. Dit was geen droom. Het was echt. Ze keek er niet naar.
De ochtend van de vergadering was regenachtig – passend, net als de avond dat ze me eruit gooide. Ik droeg mijn oude bruine jas, de jas die ze belachelijk maakte omdat hij ouderwets was. En ik liep dat kantoor binnen met de waardigheid die ze had proberen af te nemen.
De camera’s stonden klaar. De enorme cheque was al gedrukt, mijn naam glinsterde in goud: $10.000.000. Voor het eerst in jaren voelde ik me gezien – niet als een last, maar als iemand die er nog toe deed.
Een paar minuten later arriveerde ze, gillend, volhoudend dat er een vergissing was gemaakt, dat het geld van haar was. Maar de advocaten hielden voet bij stuk. De bon was getekend. Juridisch gezien was het van mij. De camera’s registreerden haar ineenstorting – haar perfecte make-up vloeide weg, haar woede barstte los – toen ze besefte dat ze alles kwijt was.