Zodra je stopt met het eten van suiker, begint je lichaam bijna onmiddellijk te veranderen. Binnen het eerste uur stabiliseert je bloedsuikerspiegel, terwijl je lichaam de laatste sporen glucose van je laatste suikerrijke maaltijd verwerkt. Insuline neemt het over en gebruikt het voor energie of slaat het op. Zonder de constante pieken en dalen vermijd je de vermoeidheid, stemmingswisselingen en trek die je normaal gesproken terugdrijven naar zoetigheid.
Aan het einde van de eerste dag neemt je lever het over en zorgt voor een stabiele bloedsuikerspiegel door opgeslagen glycogeen om te zetten in glucose. Maar zodra je lichaam beseft dat er geen suiker meer binnenstroomt, kunnen ontwenningsverschijnselen optreden – hoofdpijn, prikkelbaarheid en vermoeidheid komen vaak voor. Je hersenen, gewend aan de door suiker veroorzaakte dopaminestoten, voelen het verlies, waardoor je je enigszins van slag voelt.
Op dag twee schakelt je lichaam over naar een andere versnelling. Nu de glucosereserves opraken, begint het vet te verbranden voor energie via een proces genaamd ketose, waarbij ketonen als alternatieve brandstofbron worden geproduceerd. Sommige mensen ervaren een energieboost en mentale helderheid, terwijl anderen last krijgen van de ‘ketogriep’: misselijkheid, hoofdpijn of duizeligheid. Deze aanpassingsfase is normaal en gehydrateerd blijven met elektrolyten kan ongemakken verlichten.
Na twee weken stabiliseert je energieniveau – geen middagdip meer. Ontstekingen nemen af, wat kan leiden tot minder gewrichtspijn.
Een zuiverdere huid en een lager risico op chronische ziekten zoals diabetes en hart- en vaatziekten. Je darmgezondheid verbetert ook, omdat suikerreductie schadelijke bacteriën uithongert, waardoor nuttige microben kunnen floreren.