Maar Lucía schudde me alleen maar de hand en zei: « Het gaat me niet om het geld. Ik wil alleen jou. »
En voor een tijdje was dat genoeg.
We verhuisden naar een klein tweekamerappartement. Overdag werkte ik op bouwplaatsen en ‘s avonds studeerde ik architectuur. Lucía vond werk in een galerie. We waren gelukkig, dacht ik.
Totdat Alma geboren werd en er iets veranderde. De glans in Lucía’s ogen begon te vervagen. Ze begon ons leven te vergelijken met het leven dat ze had achtergelaten.
« Mijn kamergenote op de universiteit heeft net een huis aan de kust gekocht », zei ze op een avond terwijl we macaroni aten in onze kleine keuken. Alma lag naast ons in haar bedje te slapen.
“Dat is geweldig,” antwoordde ik, zonder op te kijken van de plattegronden die ik aan het bestuderen was.
« Ze nodigde ons uit. Ik moest haar vertellen dat we het ons niet konden veroorloven. »
Haar woorden raakten me diep. « Het gaat goed met ons, Lucía. Het komt goed. »
« Wanneer? » vroeg ze hees. « Wanneer gaat Alma naar de universiteit? Wanneer gaan we met pensioen? Ik ben het wachten op het ‘beste’ zat, Javier. »