De professor en de domkop
Het was een gewone dag op een oude middelbare school in een buitenwijk.
De bel was net gegaan en de leerlingen zaten half verveeld, half bezorgd op hun plaats: het was tijd om hun papieren op te halen.
De professor kwam langzaam binnen. Een man van een zekere leeftijd, in een vervaagd pak, maar met levendige ogen. Hij had die typische kalmte van mensen die veel meer hebben gezien dan ze zeggen.
Hij begon de papieren uit te delen en riep de namen één voor één op.
De studenten bladerden nerveus door hun papieren, sommigen blij, anderen teleurgesteld.
Toen bleef hij staan voor een tafeltje, dat van een jongen die in de gangen ‘de idioot’ werd genoemd.
Altijd achterin, vaak alleen, zelden ondervraagd. Zijn blik was schichtig, zijn schriften waren een rommeltje en zijn rapport was altijd rood.