« Mon Dieu! Hoe weten ze vanavond wie bij wie hoort? Ze zouden zomaar in de verkeerde kamers kunnen belanden! »
Iedereen moest lachen om de grappen, maar achter de vreugde zat een vreemde spanning.
Na een lange dag feesten en drinken waren de twee bruidegoms zo verzwakt dat ze nauwelijks konden staan. De zussen moesten hen helpen de bruidskamers binnen te komen, die aan weerszijden van de grote boerderij van hun ouders waren opgesteld, gescheiden door een schemerige gang. Voordat ze de deuren sloot, mompelde Isabelle nerveus tegen haar zus:
« We zijn een tweeling, Camille, maar laten we vanavond alsjeblieft niet onze echtgenoten door elkaar halen. »
Niemand had kunnen vermoeden dat er een ramp zou gebeuren.
Een halfuur later werd de familie Moreau, die zich eindelijk klaarmaakte voor de nacht, opgeschrikt door geschreeuw en gehuil uit beide bruidskamers. De familie rende de gang door en gooide de deuren open, maar werd geconfronteerd met een tafereel dat hen deed verstijven.
Luc en Philippe zaten met rode gezichten van de wijn in elkaar gedoken van verwarring, terwijl Isabelle en Camille huilend op de grond zaten.
“Ik… ik was bij de verkeerde!” jammerde Camille.