“Ik ook…” snikte Isabelle met gebroken stem.
De vreselijke waarheid voltrok zich: in hun dronken toestand, met de gang zo donker en hun gedachten zo vertroebeld, waren de tweelingbroers de verkeerde kamers binnengestruikeld. Deuren waren gesloten, kaarsen waren zwak en de warmte van de wijn vervaagde de fragiele identiteitslijnen. Tegen de tijd dat ze wisten wat er gebeurd was, was het al te laat.
De familie Moreau vluchtte in chaos weg. Hun moeder viel ter plekke flauw en hun vader sloeg met zijn vuist op tafel en riep:
« Quelle honte! Wat een schande! Hoe zullen we in de toekomst ooit weten wiens kind van wie is? »
Aan de andere kant van de gang stonden de ouders Dubois bleek en trillend, niet in staat te beslissen of ze hun zoons moesten verdedigen of veroordelen. Buiten verspreidde het gefluister zich als een lopend vuurtje. Dorpelingen, wakker geschud door het lawaai, verzamelden zich op straat en mompelden: