Dat hoefde ik niet. « Ga weg. Vanavond. Of de mannen die ik heb gebeld, zorgen ervoor dat je verdwijnt. »
Angst flikkerde in zijn ogen. Hij pakte zijn sleutels en stormde naar buiten. De stilte die achterbleef was zwaarder dan welk vuurgevecht dan ook.
Ik draaide mij naar Megan.
« Waarom? » Mijn stem brak.
« Hij zei dat ze verwend was… dat ik zwak was, » snikte ze.
« Ze is een kind. Ons kind. En jij liet hem haar vernietigen. »
Ik bleef die nacht niet. Sophie sliep tegen me aan in de barak, haar kleine handje stevig om mijn mouw geklemd. Ik beloofde haar dat ze nooit meer zo’n angst zou voelen.
Twee dagen later zat ik bij een advocaat. De arts had alles vastgelegd: ondervoeding, uitdroging, muggenbeten. Mishandeling. Verwaarlozing. We bouwden snel een zaak op.
In de rechtszaal huilde Megan en beweerde dat ze gemanipuleerd was, terwijl haar advocaat me afschilderde als een afwezige vader. De woorden raakten me diep, maar ik hield stand. Mijn dienst was voor hen geweest – voor haar, voor Sophie.