Beste luisteraars, hebben jullie je ooit afgevraagd waar de grenzen van jullie geduld liggen?
Als arts op de spoedeisende hulp – iemand die op de grens van leven en dood leeft – dacht ik altijd dat er geen pijn was die ik niet kon verdragen. Maar ik had het mis. Mijn grenzen werden op een onvergetelijke nacht volledig verbrijzeld.
Ik werkte de nachtdienst op de spoedeisende hulp en probeerde rond middernacht het leven van een patiënt te redden, toen er twee nieuwe verkeersslachtoffers binnenkwamen. Tot mijn verbazing waren het mijn man en mijn schoonzus – een vrouw om wie ik veel gaf.
Toen ik ze zag, huilde ik niet. Ik schreeuwde niet. Op de een of andere manier wist ik een kille glimlach te produceren die dwars door me heen sneed.
En toen deed ik iets wat mijn schoonfamilie nog steeds niet kan geloven.
Die nacht – zoals elke andere nacht tijdens mijn dienst – hing er een zware, deken van ontsmettingsmiddelen, bloed en angst in de lucht. Het ritmische piepen van monitoren, de haastige voetstappen van verpleegkundigen en het gekreun van patiënten vermengden zich tot een chaotische symfonie van leven en dood.
Ik was net klaar met het hechten van een ingewikkelde wond. Ik trok mijn bebloede handschoenen uit en wilde even naar buiten glippen voor wat frisse lucht.
Maar voordat ik de deur kon bereiken, loeide er buiten een ambulancesirene – dringend, alles doordringend.
‘Dokter Callaway, we hebben een ernstig verkeersongeval,’ zei een hoofdverpleegster genaamd Shandra met een gespannen stem. ‘Twee slachtoffers – een man en een vrouw – zijn onderweg.’
De vermoeidheid verdween onmiddellijk.
Ik trok mijn operatiekleding weer recht, deed een paar schone handschoenen aan en sprintte naar de ingang van de spoedeisende hulp. Dit was ons slagveld. Er was geen tijd voor vermoeidheid.
Twee brancards arriveerden vrijwel gelijktijdig.
Op de eerste lag een vrouw.