« Meneer Cooper, » zei rechter Whitmore vastberaden, « u denkt dat de wet een spel is. U denkt dat uw leeftijd u beschermt tegen de gevolgen. Maar ik verzeker u, u staat op de rand van een afgrond. »
Ryan haalde zijn schouders op. « Kliffen maken me niet bang. »
Toen, voordat de rechter kon reageren, draaide iedereen zich om. Ryans moeder, Karen Cooper, een vrouw van begin veertig met vermoeide ogen en een trillende hand, stond op. Ze had bij elke hoorzitting stilgezeten, in de hoop dat haar zoon een greintje spijt zou tonen. Maar nu ze hem voor een volle rechtszaal over zijn misdaden hoorde opscheppen, brak er iets in haar.
« Genoeg, Ryan! », zei ze. « Je kunt daar niet blijven staan en doen alsof dit een grap is. Niet meer. »
De zaal werd stil. De rechter leunde achterover in zijn stoel, duidelijk geïntrigeerd. Voor het eerst die dag begon Ryans zelfvoldane uitdrukking te vervagen.
Karen Coopers stem bleef in de lucht hangen, scherp en zwaar. Ze had talloze slapeloze nachten doorgebracht met repeteren wat ze zou zeggen – smeekbeden, strenge waarschuwingen, emotionele oproepen aan de jongen die ze ooit als kind in haar armen had gesloten. Maar dit moment beperkte zich niet langer tot de muren van hun keuken. Het speelde zich nu af in een rechtszaal, onder het toeziend oog van vreemden – juristen, vertegenwoordigers van de media en buren die allemaal de impact van Ryans roekeloze keuzes hadden gevoeld.
« Ik heb je drie keer uit de brand geholpen, » zei ze, en haar stem werd steeds krachtiger. « Ik heb je gedekt bij de buren, bij school, bij de politie. En elke keer zei ik tegen mezelf dat je het wel zou leren, dat je je zou omdraaien. Maar je blijft iedereen maar uitlachen. Je hebt ook in mijn gezicht gelachen. »
« Mam, ga zitten. Je weet niet waar je het over hebt. »