Tanden. Menselijke tanden. Tientallen en tientallen, sommige klein en kinderlijk, andere groot en gekarteld. Ze rammelden in de tas als een groteske schat. Ik sloeg een hand voor mijn mond om niet te gaan schreeuwen.
Minutenlang zat ik verstijfd op de tegelvloer, met de zware tas op mijn schoot. Dit kon niet waar zijn. Dit kon niet thuishoren in hetzelfde huis waar mijn kind sliep, waar mijn man aan het avondeten lachte.
Uiteindelijk, met trillende benen, droeg ik de tas naar beneden en confronteerde Leonard, die in de woonkamer zat alsof hij had zitten wachten. Zijn blik viel op de tas en een vermoeide zucht ontsnapte hem.
« Dus je hebt het gevonden, » mompelde hij.
Mijn stem brak van afschuw. « Wat is dit? Van wie zijn ze? »
Hij keek me niet meteen aan. Hij staarde naar de vuurloze haard, zijn uitdrukking getekend door decennialange schuld. Toen hij eindelijk sprak, was zijn stem zacht, alsof de muren het zouden kunnen horen. « Gregory is niet de man die je denkt. Hij heeft levens genomen. Hij verbrandt de lichamen om ze uit te wissen, maar tanden branden niet. Hij trok ze eruit en verstopte ze hier. »