Alexander Grant was een miljardair die bekendstond om zijn gelikte pakken, privéjets en kalme autoriteit. Op een stralende ochtend in Los Angeles stond hij op het punt om naar New York te vliegen voor een belangrijke investeerdersbijeenkomst.
Zijn gestroomlijnde Gulfstream glinsterde op het asfalt terwijl assistenten en bewakers druk in de weer waren. Voor Alexander was het gewoon een dag als alle andere.
Terwijl hij de straaljager naderde, klonk er een stem door de lucht.
« Stap niet in het vliegtuig! Het gaat ontploffen! »
Een jongen, niet ouder dan twaalf, stond bij het hek – met een vieze hoodie, een gescheurde spijkerbroek en afgetrapte sneakers. Zijn haar was onverzorgd, zijn wangen waren vlekkerig, maar zijn ogen straalden van urgentie.
« Negeer hem maar, meneer, » zei een bewaker. « Hij is gewoon een dakloze jongen. »
Maar de jongen schreeuwde opnieuw, wanhopig: « Ik heb gisteravond mannen aan de brandstofkraan zien sleutelen! Alsjeblieft, stap niet in! »
Alexander aarzelde. De jongen bedelde niet om geld; hij was doodsbang. Verslaggevers in de buurt richtten hun camera’s op de plaats delict.
« Hoe heet je? » vroeg Alexander.