Ik stortte trillend in. Mijn gedachten tolden: waarom had de meid alles voor me geriskeerd? Aan welke verschrikking was ik ternauwernood ontsnapt? Wie was die man met wie ik getrouwd was?
De slaap kwam niet. Elk geluid schokte me – het geblaf van een hond, het voorbijrijden van een auto. De man zat rokend op de veranda, zijn gezicht getekend door schaduwen, ogen die zowel medelijden als ongemak uitstraalden.
Bij het aanbreken van de dag arriveerde de meid. Ik viel dankbaar aan haar voeten, maar ze trok me overeind, haar stem schor:
« Als je jezelf wilt redden, moet je de waarheid horen. »
Haar woorden raakten me diep. Achter de schitterende rijkdom van de familie gingen criminele activiteiten en bergen schulden schuil. Mijn huwelijk was geen romance geweest – het was een transactie. Ik was als onderpand gegeven.
Erger nog, mijn man was geen gewone man. Gewelddadig, verslaafd, met een duistere geschiedenis. Twee jaar eerder was in datzelfde huis een jonge vrouw onder verdachte omstandigheden overleden. Het schandaal werd met geld en macht verdoezeld. De meid bekende: als ik in die kamer was gebleven, had ik de ochtend misschien niet meegemaakt.
Ik huiverde bij de herinnering aan zijn ijzige blik op de bruiloft, de pijnlijke greep van zijn hand. Wat ik ten onrechte voor zenuwen had aangezien, was al die tijd een waarschuwingssignaal.
De man die mij had gereden, de verre neef van het dienstmeisje, sprak ernstig:
« Je kunt niet terug. Ze zullen je zoeken, en elk moment dat je aarzelt, groeit het risico. »