Vanaf zijn vroegste herinneringen wist Marcus Langenfeld dat hij ongewenst was. Zijn moeder, Irina, stak haar minachting nooit onder stoelen of banken. Ze bewaarde haar genegenheid voor zijn jongere broer Stefan en overlaadde hem met verwennerij, terwijl Marcus opgroeide met koele blikken en harde woorden.
Op zijn zeventiende kreeg Marcus te horen dat hij moest vertrekken.
« Dit huis is niet van jou, » zei Irina op een avond scherp, terwijl Stefan lui op de bank lag. « Je bent oud genoeg om voor jezelf te zorgen. Stefan heeft ruimte nodig, en ik kan jullie niet allebei onderhouden. »
Marcus had alleen een sporttas en een brandende schaamte toen hij naar buiten liep. Hij werkte in magazijnen, op bouwplaatsen en studeerde later ‘s avonds, terwijl hij zich een weg baande naar een beter leven. Elk bitter moment thuis versterkte zijn vastberadenheid.
Jaren later richtte Marcus zijn eigen bouwbedrijf op in Rotterdam, en langzaam maar zeker volgde het succes. Hij trouwde met Amalia, een vrouw die geloofde in zijn stille kracht. Ze kregen een zoon, en daarna een dochter. Hun huis, gevuld met kindergelach en warm licht, stond in schril contrast met het koude appartement waar Marcus was opgegroeid.
Irina’s leven ging intussen bergafwaarts. Stefan, verwend en doelloos, raakte in een dronkaard. Hun kleine appartement in Dresden raakte in verval. Pensioengeld verdween in flessen, en de moeder die zich ooit trots voelde, bezweek nu onder het gewicht van de jaren en de spijt.
Op een middag arriveerden Irina en Stefan onuitgenodigd in Marcus’ nieuwe huis aan de overkant van de rivier. De woonkamer rook naar vers dennenhout en koffie. Amalia zette borden met gebak neer in een poging de spanning te verzachten, maar Irina’s stem klonk vanaf het begin scherp.
« Je hebt het goed gedaan, » zei ze, terwijl haar ogen door de ruime kamer schoten. Toen voegde ze er zonder aarzeling aan toe: « Maar Stefan heeft niets. Je zou hem zo’n huis moeten geven. Hij is je broer. »
Marcus verstijfde en lachte kort, bitter als ijzer.
« Een huis? » herhaalde hij. « Je hebt me de straat op gegooid. Ik sliep op betonnen vloeren. Het kon je nooit schelen of ik leefde of stierf. En nu kom je hier om me te vragen de zoon te belonen die zijn kansen heeft verspeeld? »