Toen ik 36 werd, fluisterden de buren vaak: « Op die leeftijd nog steeds vrijgezel? Hij blijft voor altijd alleen. » Ze hadden gelijk dat ze zich dat afvroegen.
Ik had een paar vrouwen gedatet, maar geen van die relaties liep goed af. Dus bracht ik mijn rustige dagen door met het verzorgen van mijn kleine tuin, het voeren van kippen en eenden, en het leiden van een eenvoudig, saai leven.
Op een late wintermiddag zag ik een tengere vrouw langs de kant van de weg op de markt zitten. Haar kleren waren versleten, haar gezicht bleek, maar haar ogen – helder, kalm en vol stil verdriet – trokken mijn aandacht.
Ik gaf haar een paar cakejes en een flesje water. Ze boog haar hoofd en mompelde: « Dank je wel. »
Die nacht bleef haar beeld in mijn gedachten hangen. Een paar dagen later zag ik haar weer in een andere hoek van de markt. Dit keer ging ik naast haar zitten en begon een gesprek. Ze heette Hannah. Ze had geen huis, geen familie, en overleefde elke dag door te bedelen.
Er roerde iets in me. Zonder na te denken zei ik: « Als je wilt, word dan mijn vrouw. Ik ben niet rijk, maar ik kan je wel eten en onderdak geven. »