Het verhaal begon op een koude ochtend aan het einde van de winter, toen meneer Thomas, een zestigjarige man, met trillende handen de eigendomsakte vastpakte die hij net aan zijn zoon had overgedragen. Als gepensioneerd ambtenaar had hij zijn hele leven gespaard en onvermoeibaar gewerkt totdat hij er eindelijk in slaagde een ruim huis aan de rand van de stad te bouwen.
Dat huis was zijn grootste prestatie: de ontmoetingsplaats voor zijn kinderen en kleinkinderen en een onderkomen waarvan hij geloofde dat het hem op zijn oude dag zou steunen.
Uit diepe genegenheid voor zijn zoon besloot hij de titel over te dragen aan zijn oudste zoon, David, en zijn vrouw. Hij dacht simpelweg: « Als ze de papieren hebben, voelen ze zich zeker in het zakenleven en dit voorkomt later conflicten. Bovendien vertrouw ik erop dat mijn zoon altijd loyaal zal zijn en zijn plicht als kind zal vervullen. »
Maar tot zijn grote ontsteltenis troffen Davids woorden hem als een mes op zijn hoofd zodra ze het kantoor van de notaris verlieten:
Kom vanaf nu niet meer in dit huis. Het is van mijn vrouw en mij. Je hoort hier niet meer thuis.
Meneer Thomas verstijfde. Hij kon zijn oren niet geloven. Het huis dat hij met zweet en opoffering had gebouwd, was plotseling voor hem verboden terrein geworden.
Nadat hij de akte had ondertekend, gooide zijn zoon hem eruit, maar wat ze niet wisten, was dat hij nog steeds tien miljoen dollar verborgen had…
Voordat hij het kon uitleggen, drong David er koeltjes op aan dat hij zijn spullen moest pakken. Meneer Thomas vulde stilletjes een kleine tas met wat oude kleren. Wat niemand besefte, was dat er tussen die bezittingen een spaarboekje verborgen zat met een waarde van meer dan tien miljoen dollar en de geheime opbrengst van zijn levenswerk.
De gure winterwind drukte tegen zijn vermoeide stappen toen hij het huis verliet, zijn ogen vol verdriet en verraad.
Omdat hij nergens heen kon, zwierf meneer Thomas rond tot hij een klein café langs de weg vond. Hij zat daar urenlang met lege handen, totdat de eigenaar, medelijdend met zijn tengere postuur, vroeg: