Het avondlicht stroomde door het kleine raam naar binnen en verlichtte het tafereel… en daarmee vernietigde het zijn hele wereld.
Op het bed waar Sofia vijf jaar had gelegen, lagen twee mensen. Niet alleen Sofia, maar ook een man, die naast haar zat. Lang, gekleed in een wit overhemd en een beige broek. Zijn gezicht kwam haar vaag bekend voor. Hij herkende meteen de fysiotherapeut die ze elke week inhuurde om haar te helpen.
Maar wat hem het meest schokte, was niet hijzelf… het was zij.
Sofia zat. Rechtop. Zonder hulp.
En haar handen… waren verstrengeld met die van de fysiotherapeut, trillend, alsof ze iets fragiels vasthielden… iets intens.
« Sofia… » mompelde Esteban, met trillende benen. Zijn stem was nauwelijks een fluistering. Haar lichaam, slap.
Ze draaiden zich allebei om. Sofía’s ogen werden groot, haar gezicht bleek. De man trok snel zijn handen terug en stond op als een kind dat betrapt is op het stelen van snoep.
Esteban schreeuwde niet. Hij vloekte niet. Hij sloeg niemand. Hij stond daar gewoon, zijn ogen vol met duizend emoties.
“Hoe lang… hoe lang kun je al lopen?”
Sofía sloeg haar ogen neer. Na een paar seconden stilte antwoordde ze fluisterend:
“Bijna acht maanden.”
“Acht… maanden?” herhaalde Esteban geschokt.