Mijn vrouw – de vrouw die Samuel met grenzeloze liefde had opgevoed – werd in haar eigen huis onrein genoemd. Tranen welden op in Martha’s ogen, niet van verwonding, maar van de pijn van vernedering. Terwijl ze met trillende handen de gebroken vaas probeerde op te rapen, zag ik iets ijzingwekkends in Everly’s uitdrukking: voldoening.
“Samuel,” riep ik vastberaden.
Hij verscheen, ongemakkelijk maar niet verrast. Toen besefte ik: dit was niets nieuws. Hij had het zien gebeuren.
« Papa, » zei hij zwakjes, « Everly is gewoon beschermend over de baby… »
« Samuel, » onderbrak ik hem. « We moeten praten. »
Everly hief haar kin op. « Eigenlijk, Steven, zeiden we net dat ht misschien beter zou zijn als Martha boven bleef als de baby er was. Om hygiënische redenen. »