John en ik hadden een bescheiden uitstapje gepland om onze trouwdag te vieren. We vertrouwden erop dat mijn vader het prima zou hebben in het huis waar hij ooit met mijn overleden moeder had gewoond.
We vroegen Johns gepensioneerde ouders, Bob en Janet, of ze bij hem wilden logeren, en dat deden ze graag.
Maar toen ze eenmaal aankwamen, deden ze alsof het hun eigen huis was: ze klaagden over de maaltijden, maakten grapjes over de inrichting en suggereerden dat mijn vader naar een verzorgingshuis moest.
Mijn vader bleef aan de buitenkant beleefd, maar vanbinnen vond hij dat ze een lesje gingen leren.
Naarmate de dagen verstreken, werden Bob en Janet steeds brutaler.
Ze maten gangen op, bespraken kleuren voor gordijnen en bedachten een mediaruimte op de plek waar de studeerkamer van mijn vader had gestaan.
Ze dachten dat hij had toegegeven en hielpen hem zijn spullen inpakken. Ze waren er zelfvoldaan van en ervan overtuigd dat ze gewonnen hadden

Zachtjes vroeg mijn vader hen ook hun eigen spullen in te pakken, en hij hintte op ‘verbouwingen’. Ze stemden toe, zonder te beseffen dat hij een ander plan in gedachten had.