De spreekkamer van de dokter was oogverblindend wit, te steriel voor het ongemak dat in mijn buik voelde.
Ik zat verstijfd, met mijn vingers om de zoom van mijn trui geklemd, de vage weerspiegeling van mijn schoonmoeder in de glazen deur vermijdend.
« Dokter Sanders, » begon ze gladjes, haar stem gedempt in kunstmatige zoetheid, « Maya heeft de neiging om… dingen te dramatiseren. Ze maakt zich te veel zorgen. De jongen heeft gewoon een lichte buikgriep. »
De hitte steeg naar mijn gezicht. De jongen. Mijn zoon, Eli, had elke avond na het eten overgegeven. Zijn kleine handjes trilden; soms werd hij huilend wakker, doorweekt van het zweet. Ik had haar gesmeekt om te zien dat er iets mis was, maar Margaret hield vol dat het « gedragsmatig was – niet medisch. »
Dokter Sanders keek ons even aan, met zijn pen krassend op zijn notitieblok. « Laten we Eli even laten langskomen voor een snelle controle, oké? »
Toen de verpleegster Eli de spreekkamer binnen leidde, bleef ik buiten staan. Margaret zat naast me, met gekruiste benen, en scrollde door haar telefoon alsof ze de baas was. De lucht rook naar lavendel – haar kenmerkende parfum – zo sterk dat ik er misselijk van werd.
Minuten verstreken. Toen klonken er gedempte stemmen binnen, een stilte en het kraken van de deur. Dokter Sanders kwam naar buiten, zijn uitdrukking niet langer neutraal. « Mevrouw Blake, » zei hij zachtjes, « kan ik u even onder vier ogen spreken? »
Margaret fronste. « Ik ben familie… »