Daarom betoogde ze dat het huis juridisch gezien eigendom zou moeten zijn van Marianne, Ezra’s enige echte biologische afstammeling.
Ik zat daar, het papier trilde lichtjes in mijn greep, niet van angst, maar van woede. Geen schok…
Gewoon een diepe, stekende belediging.
Ze dachten dat dit zou werken. Ze dachten dat ze de overhand hadden.
Maar wat ze niet wisten… wat ze zich niet eens hadden kunnen voorstellen, was dat opa Ezra de waarheid al die tijd al had geweten. En hij had ervoor gezorgd dat ik nooit meer mijn waarde aan wie dan ook hoefde te bewijzen.
De rechtszaal rook naar oud tapijt en muffe koffie, waardoor het leek alsof de tijd halverwege tussen wrok en gewoonte had stilgestaan.
Toch liep ik erheen met een rechte rug en een USB-stick in mijn zak. Het gewicht ervan drukte op mijn schouders als een steen die ik met gemak kon dragen.
Mijn moeder zat twee rijen voor haar, met een onberispelijke houding, onberispelijk haar en een lippenstift precies in de juiste rode tint. Ze leek een brunch bij te wonen, geen rechtszitting waar ze van plan was haar enige zoon te onterven.
Marianne zat naast haar, met een verfrommeld tissue in haar hand, haar ogen rood genoeg om overtuigend over te komen. Ze leek op een andere begrafenis, misschien wel die van haar recht op een eretitel.