De dag dat Mark mij vertelde dat hij zou vertrekken, voelde het alsof de grond onder mijn voeten verdween.
Hij maakte niet alleen een einde aan ons huwelijk, hij wilde ook met mijn jongere zusje Emily trouwen. Acht jaar lang hadden we een huis gedeeld in Portland, Oregon, en een leven opgebouwd dat ik rustig en stabiel vond. Emily was vijf jaar jonger, vol licht en vrolijkheid, het soort vrouw dat mensen niet konden negeren. Ik had nooit gedacht dat mijn man er zo een zou zijn.
Het verraad werkte aan twee kanten. Het was niet alleen de ineenstorting van mijn huwelijk, maar ook de verwoesting van het gezin waarin ik was opgevoed. Mijn ouders smeekten me om geen ophef te maken, om « begrip te tonen », want, zoals mijn moeder het zei, liefde is niet altijd logisch. Ze mompelde zelfs dat hij in ieder geval « in de familie » bleef, alsof dat het minder erg maakte. Ik maakte geen ruzie. Ik pakte mijn koffers, tekende de scheidingspapieren en verhuisde stilletjes naar een tweekamerappartement aan de andere kant van de stad.
De volgende vier jaar werden een oefening in volharding. Ik stortte me op mijn baan als verpleegkundige in het St. Mary’s Hospital en draaide dubbele diensten om de stilte te vullen. Vrienden probeerden me te helpen, maar ik kon het risico op nog een hartzeer niet nemen. Toen, te midden van al die leegte, kwam er een onverwacht geschenk: een kind. Een jongen genaamd Jacob.
Slechts een paar goede vrienden wisten van hem. Ik hield Jacob verborgen voor de wereld en bewaakte hem als iets heiligs. Hem alleen opvoeden gaf me een doel in mijn leven dat ik al jaren niet meer had gevoeld – een soort verlossing van alles wat me was afgenomen.
Toen, op een koele herfstmiddag, begon het leven op een wrede manier weer op gang te komen. Ik had Jacob meegenomen naar de boerenmarkt in het centrum. We waren op weg naar huis met een zak appels toen iemand mijn naam riep.
“Claire?”