De telefoon ging opnieuw.
En zoals altijd liet mijn man alles vallen en rende hij de deur uit. Deze keer bleef ik niet achter, maar volgde ik hem. Toen we aankwamen, deed zijn ex-vrouw de deur open in een zijden kamerjas, haar zelfverzekerde glimlach bevroor toen ze me naast hem zag staan.
Zonder een woord liep Henry rechtstreeks naar de keuken, met de gereedschapskist in de hand. Ik bleef in de deuropening staan en keek zwijgend toe. Op dat moment bewoog er iets in me, niet van jaloezie, maar van helderheid. Eindelijk zag ik in hoeveel van ons leven stilletjes op pauze was gezet.
Ons huwelijk was altijd gebouwd op de kleine dingen – koffiedates in oude boekwinkels, gemompelde gesprekken tot na middernacht, gelach bij aangebrande pannenkoeken. Maar de laatste tijd waren die momenten vervangen door de eindeloze rinkeling van Liz’ telefoontjes. Elk kapot scharnier, elke lekkende leiding, elke « dringende » taak vereiste op de een of andere manier zijn handen. Ondertussen hield de druppelende kraan in onze eigen keuken de maat als een metronoom van verwaarlozing. Toen wist ik dat er iets moest gebeuren.
