kwam rennend mijn vierde verdieping op, zijn wangen rood van het spelen in de tuin. Hij omhelsde mijn benen, snikkend. Oma. « O! Mijn moeder heeft me uitgescholden, alleen maar omdat ik een potlood had laten vallen. Niet zoals gisteren. Gisteren was ze echt aardig. Ze gaf me zelfs een knuffel. Ik nam Mateo in mijn armen en aaide over zijn hoofd, maar van binnen voelde ik me alsof ik brandde. Je
Mama was moe. « Jongetje, wees niet verdrietig, » zei ik, maar mijn stem trilde.
Mateo verborg zijn gezicht in mijn schouder en fluisterde: « Oma, ik wil de moeder die ik gisteren had. » Ik omhelsde hem steviger, de tranen stonden op het punt te vallen. « Tuurlijk. » De woorden van mijn kleinzoon waren als een mes, dat dieper in de verdenkingen sneed die ik probeerde te onderdrukken. Die nacht kon ik niet slapen. Ik lag met mijn ogen wijd open in bed, starend naar het plafond. De beelden herhaalden zich steeds opnieuw in mijn hoofd.
Araceli, in de bloemenjurk, liep de steeg in. Araceli, in de witte blouse, staand in de keuken, Iváns stem in mijn hoofd. Ik pakte mijn notitieboekje uit de la en schreef een zin op die zelfs ik niet durfde te geloven. Misschien zijn ze niet dezelfde persoon. Die zin voelde als een vloek en deed me trillen.
De volgende ochtend besloot ik terug te gaan naar dat steegje. Ik kon de twijfel niet langer verdragen. Ik maakte de familiefoto die in de woonkamer hangt, waarop Araceli stralend naast Esteban en Mateo staat te lachen. Ik hield hem stevig vast en verliet het huis, vastberaden maar doodsbang. Het steegje was net als gisteren, stil en somber.
Ik stopte bij een maïskraam waar een vrouw van middelbare leeftijd de kolen aan het aanwakkeren was. Ik liet haar de foto zien en vroeg: « Pardon. Heb je dit meisje hier ergens gezien? » De vrouw keek haar aandachtig aan en wees toen. O ja, natuurlijk. Hij loopt vaak het huis op nummer 14 in en uit. Die daar.
Ik bedankte haar.
Met bonzend hart liep ik recht op dat huis af. Huisnummer 14 doemde voor me op, met bevlekte muren, een afgebladerde houten deur en een pot met een verwelkte madelief op de vensterbank. Ik stond daar met trillende handen, alsof de hele wereld met me meeleefde.
Ik klopte op de deur en elke klop klonk als een hamerslag op mijn borst. De deur ging open en ik was sprakeloos. Voor me stond een vrouw die precies op Araceli leek. Van haar gezicht en lichaam tot haar lange, zwarte haar. Het enige verschil was haar angstige blik en haar handen, die trilden omdat ze een doek vasthielden.