De lucht in de rechtszaal was zo dik van spanning dat ademhalen moeilijk was. Het was niet het soort stilte dat een gevoel van vrede brengt, maar het soort dat je hartslag doet klinken als een trommel tegen je ribben. Mijn achtjarige zoon, Zaden, zat een paar meter verderop, nerveus met zijn beentjes zwaaiend op de rand van de gepolijste houten bank. Hij zag er zo onopvallend uit, zo misplaatst.
ios_forward_arrowLees meer
Aan de overkant van het gangpad stond mijn ex-man Damien, fier en zelfverzekerd, naast zijn advocaat. Hij had dezelfde arrogante, innemende glimlach als altijd, de glimlach die hij nooit in zijn ogen kreeg. Hij staarde recht voor zich uit, als een berekenende vader die zich zorgen maakt om de rechter, en vermeed zelfs maar naar mij of onze zoon te kijken.
De rechter, een man met vermoeide ogen en een keurig getrimde grijze baard, zette zijn bril recht. Hij bekeek de stapel papieren op zijn bureau voordat hij eindelijk opkeek.
« Meneer Carter, » zei hij met een zachte, rommelende stem. « U vraagt om een wijziging van de voogdij. U hebt de rechtbank laten weten dat uw zoon de wens heeft uitgesproken om permanent bij u te wonen. Klopt dat? »