Mijn hart maakte een sprongetje. Ik kende dat ritme. Morsecode.
Ik boog me voorover en hield haar hand steviger vast terwijl het patroon zich opnieuw manifesteerde — langzaam maar duidelijk:
GEEN ONGELUK.
Dat is geen toeval.
Mijn ademhaling stokte. De machines bleven hun gestage ritme volgen, zich niet bewust van de storm die in me woedde. Ik speurde haar gezicht af, hopend op een teken – een sprankje leven. Haar oogleden trilden lichtjes, maar de boodschap was onmiskenbaar. Ze was er nog steeds. En ze onthulde een waarheid die we allemaal gemist hadden.
Ik keek naar de gang. Als ik het de anderen zou vertellen, zouden ze me afdoen als verdrietig, wanhopig op zoek naar betekenis in willekeurige bewegingen. Maar ik wist wat ik had gevoeld – het doelbewuste getik van haar vingers. Anna probeerde ons iets te vertellen.
Ze probeerde ons te waarschuwen.
Ik drukte zachtjes op haar hand. « Anna, lieverd, ik luister. Vertel me meer. »
Haar vingers tikten opnieuw, dit keer langzamer, alsof ze elke greintje kracht uit haar fragiele lichaam wegzogen. Ik ving fragmenten op: « REMMEN… SNIJDEN. »
Mijn maag draaide zich om. Iemand had haar auto gesaboteerd.
De deur kraakte open. Mark stapte naar binnen, zijn gezicht strak en zijn stem zacht. « Mam, we moeten een beslissing nemen. »
Ik staarde hem aan, mijn hart bonzend. Hij had geen idee wat ik nu wist.
En op dat moment drong het tot me door: als Anna de waarheid sprak, was haar zogenaamde ongeluk slechts het begin van iets veel sinisterders.