Maria leunde achterover in haar stoel, het zachte gezoem van de koelkast vulde de stilte om haar heen. Buiten scheen de zon van Arizona nog steeds fel, maar diep in haar hart begon een storm op te steken.
Haar eerste telefoontje was naar haar schoonzus, Margaret Jensen, die Eliza sinds het overlijden van haar vader als een tweede moeder had bijgestaan. Maria vertelde wat ze had opgevangen, haar stem gespannen van emotie maar onverstoorbaar. Margaret aarzelde geen moment. « Maria, als Karen Carter zich nu op haar gemak voelt om dat over je te zeggen, stel je dan eens voor hoe ze Eliza later zal behandelen. Je hebt er goed aan gedaan om het me te vertellen. Ik zal met haar praten. »
Het tweede telefoontje was naar haar oude vriend en predikant, dominee Collins, een man wiens kalme advies haar door verdriet, baanverlies en talloze andere stormen had geleid. Hij luisterde rustig voordat hij sprak. « Maria, soms plaatst God ons in posities waarin we degenen van wie we houden beschermen. Eliza is misschien gekwetst, maar ze heeft de waarheid nodig. Zwijgen zou het grootste verraad zijn. »
Het derde telefoontje was het moeilijkst – dit was tegen haar dochter. Voordat ze belde, oefende Maria zorgvuldig wat ze zou zeggen. Toen Eliza opnam, haar stem licht en opgewekt, duidelijk gepreoccupeerd, haperde Maria bijna. Maar de echo van Karens harde woorden bracht haar focus terug. Ze vertelde alles wat ze had opgevangen – elk woord, precies zoals het was gezegd – zonder iets achter te houden, zonder de wreedheid te verzachten.
De lijn werd stil. Bijna een minuut lang reageerde Eliza niet. Toen ze eindelijk sprak, brak haar stem. « Mam… weet je het zeker? Misschien was het een misverstand. Misschien… »
« Nee, lieverd, » zei Maria vastberaden. « Ik wou dat het zo was. Maar ik heb al eerder wreedheid in stemmen meegemaakt. Dat was opzettelijk. »