Toen, op een ochtend, was het allemaal voorbij. Laura maakte zijn gebruikelijke ontbijt voor hem klaar, een simpele kom havermout. Ze ging hem roepen, maar trof hem roerloos aan, met zijn handen gevouwen in zijn schoot. Hij was vredig in zijn slaap overleden.
De begrafenis was klein en bescheiden. Omdat niemand in Laura’s familie geld had, betaalden we alle kosten. Ik vond het niet erg om te betalen – het voelde als de laatste plicht die ik hem verschuldigd was. Hij maakte tenslotte al twintig jaar deel uit van ons huishouden, of ik dat nu leuk vond of niet.
Drie dagen later, toen het leven net weer op gang begon te komen, ging de deurbel. Een man in pak stond op onze veranda met een aktetas. Hij stelde zich voor als James Carter, een advocaat.
« Bent u meneer Michael Turner? » vroeg hij.
Ik knikte, verbaasd.
Hij zette zijn koffer op de salontafel, haalde er een stapel documenten uit en zei woorden die me aan het denken zetten:
« Uw overleden schoonvader heeft u aangesteld als executeur van zijn nalatenschap. Hij heeft bezittingen nagelaten waarvan u mogelijk niet op de hoogte bent. »
Mijn eerste reactie was ongeloof. « Nalatenschap? » spotte ik. « De man bezat nauwelijks de kleren die hij droeg. Hij betaalde niet eens voor eten. Welk landgoed? »
Meneer Carter schoof me simpelweg een document toe. Het was een officieel testament, ondertekend en notarieel bekrachtigd. Mijn schoonvader, de man die ik als berooid beschouwde, had niet alleen spaargeld nagelaten, maar ook bezittingen en investeringen.