Martin ‘ s gezicht vervormde in een grijns van minachting en woede. Sophia kende die uitdrukking maar al te goed. Ze wist wat er zou komen – een golf van beschuldigingen, geschreeuw, misschien iets ergers. Het is eerder gebeurd.
Maar die avond brak er iets in haar. Niet uit angst. Juist het tegenovergestelde. Ze was niet meer bang. Ze wilde geen excuses maken. Ze wilde niet meer rondvliegen met de fouten van andere mensen en haar eigen pijn. Ze stond langzaam van de tafel op, zonder een woord te zeggen. Er was geen smeekbede of tranen in haar ogen, alleen een stille, stevige stilte.
“Waar ga je heen?”Wat is het?”vroeg hij, terwijl hij wegging, het gevoel alsof hij de controle verloor.
‘Ik ga weg,’ zei ze kalm.
Hij lachte kort en minachtend.:
“Waar ga je heen, Sophia?”Aan je’ vrienden ‘of een van je collega’ s op het werk? Denk je dat iemand je kan helpen?
Ze nam niet op. Ze ging de slaapkamer binnen, greep een oude reistas en begon de meest noodzakelijke dingen in te pakken: documenten, een paar dingen, een telefoon, een oplader. Mijn hart klopte snel, maar deze keer was het een adem van vrijheid, geen angst.
Martin rende achter haar aan, greep haar pols.