« Nee, » snauwde Sophie, haar handen nog steeds stevig drukkend. « Niet voordat zijn broers er zijn. Isla heeft het beloofd. »
De ambulancemedewerkers wisselden voorzichtige blikken uit – misschien van shock, trauma, hallucinaties. Maar toen ze Jonas naar de brancard tilden, vulde het lage gerommel van motoren de lucht.
Tientallen motorfietsen verschenen boven de heuvel, de donder echode door de vallei. Ze remden tegelijk, hun laarzen stampend, terwijl mannen naar het tafereel stroomden. De eerste motorrijder, een enorme man met « IRON JACK » op zijn vest gestikt, kwam strompelend tot stilstand toen zijn blik die van Sophie kruiste. Zijn door de zon verbrande gezicht werd bleek.
« Isla? » fluisterde hij hees. « God daarboven… je had weg moeten zijn. »
De andere motorrijders verstijfden. Isla Keller – Jonas’ enige dochter – was drie jaar eerder overleden aan leukemie, nog voor ze zes werd. Ze was het hart van hun club geweest, het kind dat tijdens parades op chromen tanks zat, het kleine zusje van elke man die de badge droeg.
Sophie keek Iron Jack verbaasd maar vastberaden aan. « Ik ben Sophie. Maar Isla zegt dat we moeten opschieten. Hij heeft O-negatief nodig, en jij hebt het. »
De reus van een man stortte bijna in. Met trillende handen liet hij zich ter plekke door de ambulancebroeders aanleggen voor een bloedtransfusie. Jonas’ ogen gingen even open. Zijn blik richtte zich op Sophie.
“Isla?” kraste hij.