Op een late herfstmiddag op Route 27 buiten Ashford reed het verkeer gewoon door totdat een vijfjarig meisje in een glinsterende sprookjesjurk naar haar moeder schreeuwde dat ze moest stoppen.
Haar naam was Sophie Maren, een kind met warrig blond haar, lichtgevende sneakers en een koppigheid die te groot leek voor haar tengere postuur. Vanaf de achterbank begon ze tegen haar veiligheidsgordel te slaan en tussen haar snikken door vol te houden dat « de motorrijder » aan het sterven was beneden aan de rand.
Haar moeder, Helen, dacht eerst dat haar dochter oververmoeid was van de kleuterschool. Er was geen puin, geen rook, geen reden om aan te nemen dat er iemand gewond was geraakt. Toch probeerde Sophie de gesp los te wrikken en riep dat « de man met het leren jasje en de baard » bloedde. Met tegenzin trok Helen haar naar de schouder om haar te kalmeren.
Voordat de auto helemaal stilstond, schoot Sophie naar buiten, met een wapperende zoom in haar jurk, en sprintte naar de met gras begroeide helling. Helen haastte zich achter haar aan – en verstijfde.