Hij sprong in actie. Met geoefende precisie trok hij haar sjaal af, knoopte de bovenkant van haar trui los om haar ademhaling te vergemakkelijken en ondersteunde haar zodat ze comfortabeler kon zitten.
« Rustig ademhalen, » instrueerde hij. « Blijf kalm. Geen paniek. »
De bus viel stil terwijl de passagiers met grote ogen toekeken. Zijn handen waren zelfverzekerd, zijn stem rustgevend, totaal anders dan de « onbeschofte jongen » die ze even eerder had beschuldigd.
Hij controleerde snel haar pols en pakte toen zijn telefoon. « Ze heeft spasmen – haar bloeddruk is instabiel, » meldde hij aan de telefoniste. Zijn woorden waren duidelijk, professioneel, dringend, maar niet paniekerig.
« We hebben direct een ambulance nodig. Route 47, bus richting oosten, vlakbij Maple en 3rd Street. Oudere vrouw, pijn op de borst, onstabiele vitale functies. »
Hij hing op en bleef vlak naast haar staan, haar trillende hand in zijn met inkt bedekte hand houdend. « Wacht even, oma. De dokters komen eraan. Het komt wel goed. Ik ben hier. »
Langzaam kwam haar ademhaling tot rust. Haar bleke gezicht verzachtte van opluchting, hoewel haar ogen meer lieten zien: verbazing, verlegenheid, zelfs spijt. Ze probeerde woorden te vormen, maar kon slechts een flauw knikje uitbrengen.
Reflecties in de stilte
De bus kwam tot stilstand toen de sirenes dichterbij kwamen. Hulpverleners snelden aan boord en legden haar onmiddellijk op een brancard. Maar zelfs tijdens hun werk bleven de ogen van de vrouw op de jongeman gericht.
De tatoeages die ze even daarvoor nog had verafschuwd, leken nu irrelevant. Wat telde, was de vriendelijkheid in zijn stem, de kracht in zijn handen en het medeleven dat van hem uitstraalde.
Terwijl ze werd weggevoerd, pakte hij stilletjes zijn spullen en stopte zijn oordopjes in zijn zak. De andere passagiers – degenen die stil waren gebleven, degenen die niets hadden gedaan – keken met nederige ogen toe.
Het was niet de jongeman die er op dat moment klein uitzag. Het waren de rest van hen.