Ik woonde alleen in een arm dorp in Oaxaca, zonder man, zonder kinderen, zonder naaste familie.
Ik heb mijn hele leven op de korenvelden gewerkt en op de markt verkocht. Ik spaarde elke peso om te overleven.
Dat jaar vond ik op een regenachtige avond een verlaten baby bij de ingang van een klein kerkje.
Hij was nog steeds gewikkeld in een oude, doorweekte deken en huilde zijn hart uit.
Niemand wilde hem opnemen, dus deed ik dat.
Ik noemde hem Diego, in de hoop dat hij een verlicht leven en een mooie toekomst zou hebben.
Het opvoeden van een kind dat niet je eigen bloed is, is al moeilijk genoeg. Het opvoeden van een kind in armoede is nog moeilijker.
Ik leende geld van de buren en vroeg zelfs een lening aan bij de Welfare Bank om zijn eten, melk en schoolspullen te betalen.
Er waren dagen dat ik alleen tortilla’s met zout at, zodat hij net als de andere kinderen een nieuw schrift kon hebben.
Diego groeide op als een intelligente, gehoorzame en gereserveerde man.
Hij noemde me nooit ‘mam’, hij noemde me altijd ‘tante’, maar ik was niet beledigd. Ik wilde alleen maar dat hij zou studeren en een goed mens zou worden.