Het meisje heette Chloe. Ze was 17 jaar oud. Ze was de oudere zus van een van haar klasgenoten.
Ze was een paar maanden eerder in haar eentje bevallen. Haar ouders waren overweldigd door de situatie en hadden haar het huis uitgezet. Ze had geen steun. Geen hulp. Ze woonde in een klein huis dat ze van een buurvrouw had geleend.
Mijn zoon ontmoette haar toen hij bij zijn vriend op bezoek was. Toen hij over haar situatie hoorde, kon hij het niet langer aanzien.
Wekenlang was hij na school bij haar thuis geweest om te helpen met de baby, boodschappen te doen met zijn zakgeld, luiers en melk te brengen en haar gezelschap te houden. Hij had me er niets over verteld, uit angst dat ik bezwaar zou maken.
Ik luisterde met tranen in mijn ogen naar hem.
Ik had het ergste gevreesd. Ik had aan hem getwijfeld. En toch liep hij niet weg voor iets stoms; hij gedroeg zich als een stille held in de schaduw.
Ik omhelsde hem en huilde.
Die dag ontdekte ik een nieuwe kant van mijn zoon. Een groot hart. Een zeldzame volwassenheid. Een vermogen tot empathie dat ik me nooit had kunnen voorstellen.