Hij verkocht zijn huis zodat ik naar school kon blijven gaan. Maar toen hij jaren later naar me toe kwam om geld te vragen, nu ik ₱100.000 per maand verdiende, weigerde ik hem ook maar één peso te geven.
Toen ik werd toegelaten tot de universiteit, had ik alleen een toelatingsbrief en de droom om aan de armoede te ontsnappen. Ons leven was zo moeilijk dat de buren het wisten als er vlees op tafel stond.
Mijn moeder overleed toen ik tien was, en mijn biologische vader was al lang daarvoor verdwenen. De man die me in huis nam, was geen familie van mij – hij was een oude vriend van mijn moeder, een driewielerbestuurder die in een klein kamertje aan de rivier woonde.
Na haar dood zorgde hij, ondanks zijn eigen moeilijkheden, voor mijn opvoeding. Tijdens mijn schooltijd werkte hij non-stop, zelfs door geld te lenen, om me op school te houden.
Ik herinner me nog de keer dat ik geld nodig had voor een extra cursus, maar te verlegen was om erom te vragen. Die avond gaf hij me een paar verfrommelde briefjes die licht naar ontsmettingsmiddel roken en zei: « Je vader heeft vandaag bl00d gedoneerd. Ze hebben me een kleine beloning gegeven. Neem het maar aan, jongen. »