Thomas draaide zich geschrokken om. Een paar meter verderop stond een klein meisje – niet ouder dan acht – in een vaalroze jurk en slippers die twee maten te groot leken. Haar haar was in een losse paardenstaart gebonden en in haar hand hield ze een plastic tas. Haar grote bruine ogen keken hem hoopvol, maar ook wantrouwend aan.
Hij knipperde met zijn ogen. « Pardon, wat zei u? »
Het meisje herhaalde, ditmaal iets duidelijker: « Mag ik nog wat restjes? »
Thomas was even sprakeloos. Hij had wel vaker kinderen op straat zien bedelen, maar dit was anders. Ze vroeg niet om geld, en ze was ook niet agressief of monotoon. Ze wilde gewoon zijn restjes eten.
Hij knikte langzaam. « Eh… zeker. Natuurlijk. »
Ze glimlachte – even – voordat ze dichterbij kwam. Ze schoof het dienblad voorzichtig dichterbij, pakte de rest van het eten met haar blote handen op en deed het in een plastic zak. Haar handen bewogen snel maar respectvol, alsof ze niet hebberig wilde overkomen.
‘Dank u wel, meneer,’ zei ze zachtjes en draaide zich om om te vertrekken.
« Wacht, » zei Thomas, luider dan hij wilde. Ze bleef staan en keek om zich heen.
“Ben je alleen?” vroeg hij.
Ze knikte.
« Waar zijn je ouders? »
Ze keek naar beneden. « Mama ligt in het ziekenhuis. Pap… ik heb geen idee. »
Thomas’ borstkas trok samen. Hij zag dat ze niet loog. Haar gezicht was te oprecht, haar lichaamstaal te natuurlijk om te veinzen.
« Waar ben je? »
« Bij het spoor. Mijn broer en ik. »
Thomas voelde een mengeling van angst en nieuwsgierigheid in zich opkomen. Hij had altijd goede doelen gesteund, soms zelfs vrijwilligerswerk gedaan, maar dit was anders. Recht voor hem stond een kind dat duidelijk hulp nodig had.
« Hoe heet je? »
“Lier,” antwoordde ze.
« Lira… wil je iets vers eten? Ik kan je nog een bordje kopen als je honger hebt. »
Ze schudde haar hoofd. « Genoeg. Ik deel het met mijn broer. »
Thomas was opnieuw onder de indruk van haar bescheidenheid.