We snelden van Lucknow naar het huis van zijn ouders, meer dan dertig kilometer verderop. Toen we bij de rood betegelde poort aankwamen, zag ik iets wat de wereld deed kantelen. Alles vervaagde en ik zakte weg op de vloer van de binnenplaats.
In het midden stonden twee doodskisten naast elkaar, gedrapeerd in het wit en versierd met goudsbloemen. Wierookdamp steeg op uit het altaar en een begrafenishoorn klonk.
Mijn man slaakte een wanhopige kreet, zag mij en riep:
— “Oh God… Kavya!”
Mijn dochter was die nacht overleden…
De familie van haar man had ons na de bevalling niet ingelicht. De ergste wreedheid was dat naast Kavya’s kist een tweede kleine kist lag, gewikkeld in het wit: mijn naamloze pasgeboren kleindochter, het kind van Kavya en Rohit Yadav.
Ik schreeuwde en wierp mij op de kleine kist, gebroken van verdriet:
— « Hoe vaak heb je me al gebeld, kind? Waarom was ik er niet op tijd om je te redden… Hoe konden ze dit zo wreed voor me verbergen… »
Buren begonnen te mompelen: