Het ochtendlicht scheen over de glazen torens van Londen toen Darius Campbell het metrostation uitstapte. Hij streek zijn colbert recht, trok zijn stropdas recht en fluisterde een stil gebed. Dit was de dag waar hij al jaren naar toe had gewerkt.
Op zijn zesentwintigste had Darius een lange weg afgelegd sinds zijn bescheiden opvoeding in Birmingham. Hij had tot diep in de nacht gestudeerd, parttime banen gecombineerd met universitaire studies, allemaal met één doel: een baan bemachtigen bij Kingsley and Hart, een van de meest gerespecteerde investeringsmaatschappijen van de stad.
Hij was vroeg, liep snel door Bishopsgate, zijn hart bonzend van opwinding en zenuwen. Toen hoorde hij geschreeuw aan de overkant van de straat. Een menigte had zich verzameld rond een oudere man die plotseling was ingestort bij een zwarte taxi. Mensen staarden, onzeker, bang om te handelen.
Darius rende naar de gevallen vreemdeling toe. Hij knielde naast hem neer en sprak snel. « Meneer, kunt u me horen? » De lippen van de man waren bleek. Geen antwoord. Darius herinnerde zich de reanimatietraining die hij ooit had gevolgd tijdens een vrijwilligerscursus. Zijn handen trilden toen hij begon met hartmassage, ritmisch drukkend op de borst van de man terwijl hij om hulp riep.
Een vrouw in de buurt sprak snel in haar telefoon en waarschuwde de hulpdiensten. Minuten verstreken. Darius’ armen deden pijn, maar hij weigerde te stoppen. Toen rende een jonge barista van een nabijgelegen café naar voren met een defibrillator in zijn handen. Darius volgde de instructies van het apparaat nauwkeurig op, plaatste de elektroden en deed een stap achteruit terwijl het apparaat een schok toediende.
De man schrok even en haalde toen zwakjes en trillend adem. Opluchting overspoelde Darius net toen de ambulance arriveerde. Een van de hulpverleners keek hem aan en zei: « Je hebt alles goed gedaan. Zonder jou was hij er misschien niet meer geweest. »