De moed om niet weg te kijken terwijl mijn dochter als een stuk afval leeft. Dat is genoeg. Doña Graciela mengde zich in het gesprek op een schijnbaar verzoenende toon. In werkelijkheid weet iedereen hier dat Miriam van hen hield alsof ze van haar waren. Iedereen zegt dat. Tomás keek haar niet aan; hij glipte door de deur de woonkamer in zonder op een uitnodiging te wachten. De familiefoto’s aan de muur waren vervangen. Alma zat niet meer in haar lijst. Er was een nieuwe foto voor in de plaats gekomen.
Miriam poseert alleen op het strand. « Waar zijn mijn documenten? » Miriam sloeg veelbetekenend haar armen over elkaar en leunde tegen de deur. « Ik heb niets, vraag het maar aan de politie. Maar als je wilt, kan ik je wel wat geld geven, zodat je geen problemen meer hoeft te maken, voor de goede oude tijd, weet je. » Tomás zweeg, opende een lade in een oud meubel en haalde er een dunne envelop uit met kopieën van een geboorteakte en een geboorteakte. Het waren oude documenten, maar ze waren voldoende om een relatie te bevestigen die niemand kon uitwissen.
Toen hij wegging, gleed zijn blik over Miriam, alsof hij al naar iemand keek die allang overleden was. Die nacht, toen de wind door de kieren van het medisch centrum begon te waaien, klonk er een zachte dreun. Tomás opende de deur en zag een vrouw in een sjaal met een klein tasje. « Herinner je me nog? Ik ben Leticia Solís. Ik ben al een tijdje bezig met je huis. Ik houd je niet tegen. Ik kwam je dit brengen. » Tomás nodigde haar binnen, maar ze schudde haar hoofd.
Leticia zette haar tas op tafel en haalde er een kleine cassetterecorder met versleten toetsen uit. Het was de stem van een ziel, opgenomen op een juniavond. Ik hoorde haar huilen, smeken vanuit de varkensstal. Ik kon het niet meer verdragen. Ik ging naar de politie, maar Miriam had me te pakken. Niemand wilde luisteren. Tomás zette het apparaat aan. Een kinderstem klonk uit de luidspreker, gebroken, zwak, alsof hij naar adem snakte. Ik heb het koud, ik krijg geen adem. Laat iemand de deur opendoen, alstublieft. Nog geen reacties. Nee, dank u wel.
Tomás boog zijn hoofd en sloot even zijn ogen. Toen hij ze opendeed, waren ze rood maar droog. « Miriam had een biologische dochter, » had Leticia haar toegefluisterd, maar ze had haar naar een andere staat gestuurd toen ze nog maar drie was. Sindsdien had hij nooit meer naar haar gevraagd. Hij wilde Alma alleen als er getuigen waren. Tomás was niet verbaasd, niet bang; hij hield de recorder gewoon vast en drukte er lichtjes op. We denken altijd dat in een kleine stad alles snel vergeten wordt, maar in kleine steden zijn de oren dichter bij de grond.
Mensen zien, mensen horen, maar ze zijn gewoon bang. Leticia deinsde achteruit bij de deuropening, zonder een spoor achter te laten. Vlak voordat ze de steeg in richting de hoofdstraat in verdween, bleef ze even staan en draaide zich om. Haar stem was nauwelijks hoorbaar, maar duidelijk genoeg voor Tomás om haar voor altijd te herinneren. Niet iedereen blijft stil omdat ze geen hart hebben. Sommigen wachten tot iemand anders de moed vindt om te beseffen dat ze niet alleen zijn. Tomás deed voorzichtig de deur dicht.
Hij liep naar het bed. Alma sliep nog, haar wangen rood van de hitte in de kamer. Haar kleine handen, gevouwen over haar borst, hingen niet langer als bladloze takken. Haar slaaphouding leek nu op een cocon, eindelijk het meest kwetsbare deel. Hij legde de cassetterecorder weg in een la en ging naast haar zitten. Voor het eerst voelde hij dat zijn ziel niet zo zwaar was als de storm van de vorige nacht. De stad was niet zo klein als velen dachten, alleen viel ze soms stil en luisterde naar degenen die durfden te spreken.
Eerst gleed het zachte licht van de schemering over de lage tegels en viel diagonaal op een wit laken dat achter het huis was gedrapeerd. De stof rook niet naar zeep, zoals je zou verwachten, maar eerder naar het zweet van iemand die zorgvuldig water kookte om zijn handen te wassen. Tomás Herrera hield een kleine aluminium emmer vast, zijn handen moe van het knijpen in zijn versleten beige jurk, zijn gezicht schuin alsof hij tegen de aarde sprak. In een hoek van de binnenplaats zat Alma in de schaduw van een guaveboom, haar knieën omklemd en kijkend naar een mier die een broodkruimel uit de grond haalde die ze die ochtend had verstopt.
Er werd niet gehuild of gelachen. Tomás bleef zwijgend wassen, alsof stilte het enige was dat vader en dochter in dit huis liet ademen. Toen Alma ermee instemde om ‘s middags een half glas melk te drinken, prees Tomás haar niet; hij legde zijn hand op haar hoofd, aaide haar zachtjes en zette er een plastic beker naast. Ze begrepen elkaar zonder woorden. Het meisje was bang voor het licht. Elke keer dat ze het raam opende, verstopte ze zich in een hoek en bedekte zich met een deken.
Tomás wist dit, maar hij had niet de kracht om haar te helpen. In plaats daarvan nam hij haar, elke keer dat de schemering viel, mee naar de hal, zodat de duisternis een deel van haar angst zou wegnemen en alleen de wind haar voorhoofd zou strelen. ‘s Nachts, terwijl ze samen op het oude houten bed zaten, pakte Tomás zijn kleine mahoniehouten gitaar, nu zonder snaren. Hij tokkelde er langzaam op en zong dan: « Ga slapen, mijn kind, de zon. De sterren waken daar over je slaap. »
De stem was niet perfect, maar wel warm. Alma sloot langzaam haar ogen. Haar oogleden trilden en werden toen stil. Haar ademhaling werd intenser. Tomás keek haar aan, zijn blik op haar gericht. Lang daarna zuchtte ze, alsof hij de lucht buiten dankte. De dochter van een soldaat heeft geen medelijden nodig; ze heeft gewoon een plek nodig waar niemand haar ooit nog bang hoeft te maken. De volgende ochtend, terwijl vogelgezang zich vermengde met de geur van gebakken eieren, pakte Alma zelf een lepel.