De snijdende wind joeg om Thomas heen terwijl hij op de versleten veranda stond, een gescheurde sporttas in zijn hand geklemd. Zijn ouders, hun gezichten getekend door een koude definitiviteit die hij nooit zou vergeten, hadden hem net verteld dat hij niet langer welkom was. « Je bent niets meer dan een last, Thomas, » had zijn vader gesnauwd, terwijl zijn moeder haar blik afwendde, haar stilzwijgen een meer snijdende wond dan welk hard woord dan ook. Op zijn zestiende werd hij verstoten, de deur sloeg dicht voor zijn jeugd, zijn hoop en zijn onschuld. Hij was weggelopen, de tranen op zijn gezicht bevroor snel in de ijzige lucht, een gelofte die zich vormde in zijn jonge hart: hij zou terugkeren, en hij zou onmiskenbaar zijn.De jaren vervaagden tot een meedogenloze nastreving van die gelofte. Thomas begon met niets, sliep in opvangcentra, deed allerlei baantjes, zijn honger naar succes was een constant vuur in zijn buik. Hij leerde, hij zette door, hij faalde, en hij stond weer op. Hij ontdekte een talent voor technologie, een geest die complexe codes kon ontwarren en marktverschuivingen kon voorzien. Hij richtte een kleine startup op, stortte zich er helemaal op en zag het uitgroeien tot een miljoenenbedrijf. Hij reisde de wereld rond, bouwde connecties op en vergaarde een fortuin dat ooit een onmogelijke droom leek. Maar door dit alles heen vervaagde de echo van die dichtslaande deur, de pijn van de afwijzing van zijn ouders, nooit. Het was de brandstof die hem dreef, de schaduw die hem volgde, en de uiteindelijke bestemming van zijn reis.
