Ze wachtte met ingehouden adem, maar het geluid kwam niet terug. Alleen het gezoem van de wind door het gebroken raamkozijn.
Overtuigd dat het haar uitgeputte geest was die haar parten speelde, draaide ze zich weer om naar bed.
Maar zodra ze de deken over haar schouders trok, klonk er achter haar een luide, zware knal: de muur scheurde, een deel van het pleisterwerk viel op de vloer en een stofwolk vulde de kamer.
Ze schreeuwde en strompelde achteruit, terwijl ze zich vastklampte aan het nachtkastje.
Door het stof heen zag ze een gat in de muur, nauwelijks zo groot als een dinerbord, en daarachter — beweging.
Een figuur. Toen duwde een hand erdoorheen, vingers vuil van het stof.
Ze verstijfde.
« Niet schreeuwen, » klonk een stem die ze al maanden niet meer had gehoord – zijn stem.
Haar adem stokte in haar keel. « Nee… Nee, dat kan niet… »
Hij liep dichter naar het gat toe en drukte zijn gezicht tegen de opening.
Hij was het. Haar ex-man.