Het verlies dat mijn wereld tot zwijgen bracht.
De dag dat Mariana stierf, speelt zich nog steeds af in mijn gedachten met een scherpe, ondraaglijke helderheid. De telefoon stak me als een dolk.
“Er is een ongeluk gebeurd… we hebben alles geprobeerd… het spijt me zo.”
Tegen de tijd dat ik het ziekenhuis bereikte, was haar lichaam al koud, maar de tedere glimlach die ik zo vaak had gekust, was nog steeds op haar gezicht te zien. Ik zakte in elkaar in de gang, niet in staat om adem te halen. Het voelde alsof de wereld onder mijn voeten was ingestort.
Ik bracht weer een jaar in stilte door. Het huis dat we samen hadden gebouwd, was een huls geworden. Haar jurken hingen onaangeroerd in de kast. De geur van haar parfum, het zachte katoen van haar lievelingsdeken – alles deed me aan haar denken. Vrienden probeerden contact met me op te nemen. Familie smeekte me om verder te gaan. Maar dat lukte niet. Ik geloofde dat ik het vermogen om weer lief te hebben was kwijtgeraakt.
Toen kwam Laura langzaam in mijn leven.
Een nieuwe liefde, gebouwd op geduld.
Ze was een collega van mijn werk – zachtaardig, aardig en vijf jaar jonger dan ik. Ze bemoeide zich er nooit mee. Ze drong nooit aan. Ze kwam gewoon opdagen.
Als ik flashbacks had, pakte ze mijn hand en bleef stil zitten. Als ik Mariana ter sprake bracht, luisterde ze zonder jaloezie. Ze probeerde het verleden niet uit te wissen – ze gaf me gewoon de ruimte om het mee te nemen, in mijn eigen tempo.
En na drie lange jaren van geduldig wachten, besefte ik dat ik weer kon liefhebben. Het was niet dezelfde liefde die ik voor Mariana had gehad. Het was anders – stiller, dieper, verdiend. Laura probeerde me nooit te genezen; ze stond er gewoon bij terwijl ik leerde mezelf te genezen.
Dus ik vroeg haar ten huwelijk. En ze zei ja.
Maar voordat we samen aan ons leven konden beginnen, moest ik één ding doen: afscheid nemen.
Een bezoek aan het verleden en een vreemdeling tussen de graven.
De middag voor de bruiloft ging ik naar de begraafplaats. De lucht was zwaar en er viel een lichte motregen terwijl ik tussen de grafstenen liep. Ik had verse witte chrysanten, een dunne doek en een paar kaarsen meegenomen.
Mariana’s graf was bedekt met stof en bladeren. Ik knielde neer en begon het schoon te maken, veegde voorzichtig het vuil weg, terwijl de tranen mijn zicht al vertroebelden.
« Mariana, » fluisterde ik, « morgen trouw ik met iemand anders. Ik denk… ik denk dat jij wilt dat ik gelukkig ben. Ik zal nooit stoppen met van je te houden, maar ik kan niet meer in gisteren leven. Ik moet het opnieuw proberen. Alsjeblieft… geef me je zegen. »
Ik weet niet hoe lang ik daar geknield heb. Maar toen hoorde ik zachte voetstappen achter me.