En waarom bij Leo’s graf?
De begraafplaats was privé. Bewaakt. Niemand van buitenaf kon zich vrij bewegen, vooral niet met dit vreselijke weer.
Die blik. Die ogen. Ze achtervolgden Richard.
Er was iets heel vertrouwds aan hen. Alsof… alsof het verleden naar hem terugkeek.
Richard bleef in de duisternis staren, waar de jongen was verdwenen, en pakte zijn telefoon.
« Daniel, » zei hij zodra de verbinding tot stand kwam. « Je moet iemand vinden. Een jongen van een jaar of tien. Hij lag bij Leo’s graf. Op de begraafplaats, vlakbij het oude pakhuis. Ik moet weten wie hij is en wat hij daar in godsnaam deed. »
« Richard, » klonk Daniels verdwaasde stem. Loyaal, betrouwbaar, maar nog half wakker. « Op dit tijdstip? Op de oude begraafplaats? Meen je dat? »
« Bloedserieus, » antwoordde Richard koel. « Dat kan ik me niet voorstellen. Er klopt iets niet. »
Terwijl hij ophing, klonk er een zacht, rusteloos gezoem in zijn borst. Hij staarde opnieuw naar Leo’s naam, gegraveerd in de gepolijste steen, op zoek naar troost. De steen bood geen troost.
De lelies trilden in de wind, hun bloemblaadjes al vochtig en gevallen. De regen begon weer te vallen, eerst zachtjes, toen harder. Toch bleef Richard aan de grond genageld, terwijl hij probeerde een puzzel in elkaar te zetten waarvan hij het bestaan niet kende.
Die nacht, terug in zijn statige huis – de marmeren gangen weergalmden van stilte – kon hij niet slapen. Zelfs het comfort van een leren fauteuil en de gloed van de open haard konden zijn gedachten niet kalmeren. De jongen… zijn ogen… zijn aanwezigheid… Het voelde allemaal als een teken.
Waarschuwing.
Geheim.
Maar Richard had geen idee dat deze korte ontmoeting de eerste scheur zou zijn in de muur die hij rond zijn hart had opgetrokken.
En dat de waarheid over deze jongen niet alleen zijn verdriet zou verbrijzelen, maar hem ook een tweede kans op leven zou geven. Richard Levinson hield ooit de wereld in de palm van zijn hand. Een gerespecteerd zakenman, bewonderd door de elite van Kiev, een man wiens aanwezigheid met één woord een vergaderzaal kon doen verstommen en een biedingsoorlog kon ontketenen. Zijn landhuis, gelegen aan de rand van de stad, bruiste ooit van leven – weelderige feesten, klassieke muziek en het gelach van zijn enige zoon, Leo.
Maar vijf jaar geleden veranderde alles.
Toen Leo bij een tragisch ongeluk om het leven kwam, verging de wereld die Richard kende in puin. Geen enkel rijk, geen enkele rijkdom kon de leegte die hij achterliet opvullen. Het eens zo schitterende landhuis verkilde en de stilte tussen de marmeren muren was oorverdovend.
Elke zondag maakte Richard dezelfde pelgrimstocht: met een boeket witte lelies – Leo’s lievelingsbloemen – bezocht hij de begraafplaats, stond voor het graf en zei niets. Het was het enige deel van zijn leven dat nog zin had.
Totdat hij de jongen zag.
Een vreemdeling bij het graf.
Het was een grijze, regenachtige middag. Wolken hingen laag boven de stad terwijl Richard over een bekend pad liep, paraplu in de ene hand, lelies in de andere. Toen hij Leo’s graf naderde, hield iets hem tegen.
Daar zat een kind. Niet ouder dan tien, gekleed in versleten, vuile kleren, met gekruiste benen, starend naar de grafsteen.
Verschrikt snauwde Richard: « Hé! Wat doe jij hier? »
De jongen sprong en verdween als een schaduw tussen de bomen. Alleen natte voetafdrukken bleven achter.
Die nacht kon Richard niet slapen. Het beeld van de jongen achtervolgde hem – niet alleen zijn ellendige uiterlijk, maar ook de manier waarop hij zat, stil en verdrietig, net als Leo. Om drie uur ‘s nachts, niet van het gevoel af te komen, belde hij zijn vertrouwde assistent.
« Daniel, » zei hij, « er was vandaag een jongen bij Leo’s graf. Ik moet weten wie hij is. »
Daniel, een voormalig beveiligingsexpert die privédetective was geworden, had het talent om te ontdekken wat anderen over het hoofd zagen.
Op zoek naar antwoorden
. Dagen verstreken. Richard zat vergaderingen bij zonder een woord te horen, staarde naar rapporten zonder ook maar één regel te lezen. Zijn gedachten werden in beslag genomen door zijn kind en de vreemde ernst van hun vergadering.
Eindelijk belde Daniel.
« Ik heb ze gevonden. De lokale bevolking noemt de jongen Noah. Hij woont met zijn moeder, Clara, in een verlaten pakhuis aan de oostkant. Hij is erg op zichzelf. Ze zitten duidelijk ondergedoken. »
“Breng me daarheen,” zei Richard.
Als je wilt doorgaan, klik op de knop onder de advertentie ⤵️
Advertentie