Pardon meneer, ik kan u misschien helpen.
Henry draaide zich om en zag een slanke, gebruinde jongen, niet ouder dan zeventien, rustig staan. Zijn donkerbruine haar was enigszins onverzorgd en zijn versleten canvas rugzak over zijn schouder suggereerde een leven van zorgvuldige vindingrijkheid. Ondanks zijn bescheiden voorkomen straalde zijn blik een onmiskenbaar zelfvertrouwen uit.
« En dat bent u? » vroeg Henry, zijn stem schor van bezorgdheid en slapeloosheid.
« Mijn naam is Mason Reed, » antwoordde de jongen. « Ik heb mijn zusje opgevoed. Ik weet hoe ik een baby moet kalmeren. Als je het goed vindt, kan ik het met haar proberen. »
Henry aarzelde. Trots, voorzichtigheid en jarenlange zelfredzaamheid fluisterden hem toe dat hij moest weigeren. Maar Nora’s geschreeuw brak iets diepers, en langzaam knikte hij, terwijl hij het kwetsbare pakketje aan de vreemdeling uitstak.
Mason kwam met voorzichtige bewegingen dichterbij en mompelde zachtjes: « Ssst, kleintje, het is goed. » Zijn armen wiegden zachtjes en hij neuriede een zacht melodietje dat het lichtste gewicht van een slaapliedje leek te dragen. Binnen enkele ogenblikken begonnen Nora’s snikken af te nemen, haar kleine vuistjes ontspanden zich en haar ademhaling werd gladder. De hut, ooit gevuld met spanning en lawaai, daalde af in een bijna eerbiedige stilte.