De regen viel met bakken uit de hemel, waardoor de wegen in rivieren veranderden en de lucht in een grijze waas.
Mijn oude huis kraakte onder het gewicht van de storm, de wind rammelde tegen de ramen en huilde door de bomen als een rouwende geest. Ik zat alleen bij de open haard, mijn handen om een mok honingthee geklemd, en liet de warmte in mijn botten trekken.
Het is twaalf jaar geleden dat mijn man, Tom, en onze dochter, Emily, verdwenen. Zonder waarschuwing, zonder afscheid te nemen – ze waren gewoon spoorloos. De politie noemde het verlating.
Ik heb het nooit geloofd. Vanaf dat moment leefde ik elke dag in stilte, mijn enige metgezel was mijn oude golden retriever, Lucky, die trouw aan mijn zijde bleef.
Die nacht weigerde Lucky tot rust te komen. Hij liep heen en weer, met gespitste oren, en gromde luid. Toen hij naar de deur rende, volgde ik hem, de storm even vergetend.
Even ter illustratie.
Ik trok mijn regenjas aan en rende blootsvoets achter hem aan. Mijn hart bonkte in mijn keel toen hij tussen de bomen door rende en de straat overstak naar een lege bushalte vlakbij het bos.
Ik zag haar: een tienermeisje, doorweekt, trillend in het zwakke gele licht van de straatlantaarn.
Haar haar plakte aan haar gezicht en ze klemde haar versleten rugzak vast alsof het haar laatste bezit was. Ik liep voorzichtig dichterbij. “Hé, gaat het wel goed met je?”
Ze knikte lichtjes. Ik bood haar een slaapplaats aan. Eerst aarzelde ze, maar iets in haar ogen – een diepe, lege droefheid – vertelde me dat ze nergens anders heen kon.
Ze volgde me zonder een woord te zeggen. Binnen gaf ik haar een handdoek, droge kleren en thee.
Even ter illustratie.
Ze zat rustig bij de open haard en sprak alleen toen ik naar haar naam vroeg. “Anna,” fluisterde ze. Geen achternaam. Gewoon Anna.
Ze vertelde me dat ze al weken op reis was. Geen familie. Geen vrienden. Ze probeerde gewoon een plek te vinden om te overnachten.
Ze vertelde niet waar ze vandaan kwam of waarom ze alleen was, en ik drong niet aan. Ze oogde kwetsbaar, als iemand die zichzelf al te lang in bedwang probeerde te houden.
Ik liet haar uitrusten in de logeerkamer, dankbaar dat ik haar even rust kon geven van de storm – zowel buiten als, vermoedde ik, binnen.
Later, toen ik haar natte kleren verzamelde om te wassen, vond ik iets in haar jaszak dat me de adem benam.