De avond was perfect: de lichtjes twinkelden, er klonk muziek en er klonk gelach op het terras van het landhuis.
Toen klonk de spottende stem van Vanessa door de lucht.
Rosa, de meid, sleepte een zware vuilniszak door de tuin. Vanessa’s ogen flitsten wreed.
« Je waarde, » sneerde ze, « zit in de tas die je draagt. »
De menigte viel stil. Rosa’s handen trilden, maar ze bleef zwijgen. Vernedering brandde in haar, maar haar waardigheid hield stand.
Vanessa lachte – een holle, afschuwelijke lach – en probeerde indruk te maken op de omstanders. Ze merkte niet dat een belangrijk iemand haar in de gaten hield.
Andres – haar multimiljonairvriend – stond een paar meter verderop. Hij knarste met zijn tanden. Wat hij zag, vervulde hem met walging.
Vanessa draaide zich naar hem om, op zoek naar erkenning.
« Lieverd, » zei ze met een grijns, « is dat niet grappig? Kijk haar eens – ze verpest de schoonheid van dit huis. »
Andrés glimlachte niet. Zijn stilte was drukkend en bedreigend. De gasten wisselden nerveuze blikken uit.
Rosa bleef uiteindelijk staan, zette haar tas neer en keek op. Haar stem trilde, maar haar moed bleef.
« Mevrouw, ik ben misschien niets voor u waard, maar ik werk elke dag om dit huis in goede staat te houden. Ik verdien het niet om vertrapt te worden. »
Er klonken verbaasde kreten onder de gasten.
Vanessa’s gezicht verhardde. « Hoe durf je zoiets te zeggen? Je bent maar een helper. Ken je plaats. »
Dat was alles. Andrés stapte naar voren. Zijn stem was kalm, maar klonk als donder.
« Genoeg, Vanessa! Ik sta niet toe dat je iemand zo vernedert – nooit meer. Wat je deed was geen grap, het was wreed. »
Het is stil op het terras. Zelfs de muziek is gestopt.
Vanessa probeerde het weg te lachen. « Je overdrijft. Ze is maar een dienstmeisje. Verwar haar niet met ons. »
Maar Rosa sprak opnieuw, met tranen in haar ogen.
« Meneer, maakt u zich alstublieft geen zorgen om mij. Ik weet wie ik ben. Mijn werk bepaalt niet mijn waarde. »