De veertienjarige Lina Carter drukte haar voorhoofd tegen het koele vliegtuigraam, gebiologeerd door de eindeloze wolken. Het leek onwerkelijk, als een droom. Haar moeder had bijna drie jaar lang twee banen gehad om deze vlucht van New Orleans naar Seattle te kunnen betalen, waar Lina eindelijk haar tante zou ontmoeten. Dit was niet zomaar een vakantie – het was het bewijs dat liefde je, zelfs als het leven moeilijk is, boven de wolken kan tillen.
Naast haar zat een oudere man in een marineblauw pak. Zijn zilvergrijze haar was netjes gekamd, zijn manchetknopen glansden en zijn gepoetste schoenen leken te perfect voor de krappe economy-stoel. Lina wierp hem nieuwsgierige blikken toe. Hij zag eruit als iemand uit de zakenbladen die haar moeder in wachtkamers had doorgelezen – serieus, succesvol, onaantastbaar. Zijn naam, zo leerde ze van de boardingpass die uit zijn zak piepte, was Edward Vaughn.
Halverwege de vlucht veranderde er iets. Edwards hand trilde toen hij naar het water reikte. De fles gleed weg en rolde onder de stoel. Zijn gezicht verbleekte, zijn kaken klemden zich op elkaar alsof hij tegen een onzichtbare pijn vocht. Toen zakte zijn hoofd opzij.
Lina verstijfde een halve seconde. Toen flitsten de lessen die haar grootmoeder haar had geleerd door haar hoofd: « Ingevallen gezicht, onduidelijke spraak, zwakte in haar armen. » Ze had aan de keukentafel over beroertes geleerd, aandachtig luisterend voor het geval ze ooit iemand moest helpen. En nu was het moment daar.
Ze greep zijn arm. « Meneer? Gaat het? »
Edward probeerde te antwoorden, maar de woorden kwamen er onduidelijk uit, zijn lippen bewogen nauwelijks. Paniek greep Lina’s borst. Ze stond op, haar stem trilde, maar was luid genoeg om het zwakke gezoem van het vliegtuig te overstemmen. « Het spijt me! Ik denk dat hij een beroerte heeft! »
De dichtstbijzijnde stewardess snelde toe. Lina vertelde wat ze had gezien – zijn hangende gezicht, zijn zwakke arm, zijn vreemde spraak – en haar haast maakte dat iedereen haar meteen geloofde. Een passagier, een verpleegster, stapte naar voren om te helpen. Samen hielden ze Edward overeind totdat het vliegtuig een noodlanding maakte.
Toen de hulpverleners arriveerden, prezen ze Lina voor haar snelle handelen. Ze zat stil terwijl ze Edward op de brancard tilden. Ze had geen bedankje nodig; ze hoopte alleen dat hij het zou overleven. Maar toen ze voorbijliepen, draaide Edward zwakjes zijn hoofd om en staarde haar aan.
Zijn stem was schor, nauwelijks hoorbaar. « Je lijkt precies op… Claire. »
Lina knipperde verrast met haar ogen. « Wie is Claire? »
Hij antwoordde niet. Zijn ogen vulden zich met tranen voordat hij hem wegtrok.
Later, in het ziekenhuis, kon Lina die woorden maar niet uit haar hoofd zetten. Haar moeder, Marilyn, die een paar rijen verderop in het vliegtuig zat, wiegde haar dochter terwijl verslaggevers het verhaal verspreidden over het jonge meisje dat het leven van een rijke zakenman redde. Maar Lina dacht niet aan de camera’s – ze dacht aan de naam die hij fluisterde.
De volgende dag belde het ziekenhuis. Edward Vaughn wilde haar ontmoeten.
Toen Lina en haar moeder zijn privékamer binnenkwamen, was de stilte gevuld met piepende apparaten en de vage geur van ontsmettingsmiddel. Edwards gezicht lichtte op bij de aanblik ervan. Zijn stem klonk nu kalmer. « Je hebt me echt gered. Maar toen ik je zag, dacht ik dat ik een geest zag. »
Marilyn verstijfde. Haar blik viel naar de vloer.
Edward keek van Lina naar haar moeder, zijn uitdrukking een mengeling van verwarring en herkenning. « Marilyn, » zei hij langzaam, « jij woonde vroeger in Houston, toch? Meer dan tien jaar geleden? »
Ze knikte lichtjes. « Ja. »