Mijn telefoon trilde op het dashboard en er verscheen een berichtje van een buurman op het scherm. Ik zag de politieauto’s weer bij de Hendersons. Een noodgeval in de familie. Ik dacht aan jou en je familiezorgen.
Ik staarde naar deze woorden terwijl mijn oude Chevrolet stationair draaide op de oprit, dikke sneeuwvlokken die aan de voorruit begonnen te plakken. De Hendersons. Mijn overleden vrouw Martha maakte zich net zoveel zorgen om haar kleinzoon als ik om de onze. Nu was ik alleen met dat knagende gevoel in mijn maag, elke keer dat ik aan mijn dochter Leona en haar man Wilbur dacht.
De klok gaf 14:30 uur aan. Tijd om te gaan.
De reis over de I-75 richting Cincinnati was verraderlijk. Led Zeppelin kraakte uit de radio, de zware akkoorden pasten perfect bij mijn stemming. Twee cadeautassen voor mijn kleinzoon Amos lagen klaar op de passagiersstoel. In de ene lag een nieuwe leren honkbalhandschoen, in de andere een stapel stripboeken. Hij was nu achttien en dacht waarschijnlijk dat hij te oud was voor superhelden, maar ik herinnerde me dat ik achttien was. Je bent nooit te oud voor helden.
« Familie is alles wat we nog hebben, » echode Martha’s stem in mijn hoofd. Na haar verlies zes maanden geleden voelde elke hereniging kwetsbaar en kostbaar. Ik probeerde Leona’s huis te bellen om te zeggen dat ik eraan kwam, maar de telefoon ging zes keer over voordat ik op de voicemail ging. Vreemd voor Thanksgivingmiddag.
Toen ik de afslag naar Leona’s buurt nam, waren de straten in de buitenwijk bezaaid met warm gloeiende huizen, gouden licht scheen uit de ramen op de met sneeuw bedekte gazons. Ik draaide me om naar haar flat en zag het huis aan het einde – blauw, twee verdiepingen hoog, met rook uit de schoorsteen. Wilburs pick-uptruck stond geparkeerd op de oprit naast haar sedan. Alles zag er normaal uit. Het perfecte plaatje voor de feestdagen.
Toen zag ik hem.