In het kussen, verscholen tussen de versleten vulling, zat een klein, kunstig gesneden houten doosje. Mijn handen trilden toen ik het eruit trok. Hoe had ik het eerder kunnen missen? Het doosje was glanzend gepolijst, het oppervlak glad, ondanks een paar deukjes en krasjes die wezen op ouderdom en slijtage. Het sloot met een klein messing lipje dat gemakkelijk openging met een zacht duwtje.
Mijn nieuwsgierigheid won het van me en ik opende het doosje. Binnenin vond ik een verzameling vergeelde, gevouwen brieven, dichtgebonden met een vervaagd rood lint. Elke envelop was aan mij geadresseerd, gedateerd vóór onze bruiloft, toen Héctor en ik nog twee jonge zielen waren die dachten dat ze de liefde hadden gevonden.