De ziekenhuiskamer rook licht naar ontsmettingsmiddel en de steriele zoetheid van babylotion.
Sarah hield haar dochtertje van een paar uur oud tegen haar borst, voelde het zachte ritme van haar ademhaling en het fragiele gewicht van haar nieuwe leven.
Haar man, Mark, stond naast haar, maar hij glimlachte en maakte foto’s met zijn telefoon voor de familie.
Hun tienjarige dochter Emily stond bij het raam met een telefoon in haar hand. Ze was ongewoon stil.
Ze smeekte: « Misschien », opgewonden om haar kleine zusje te ontmoeten. Sarah verwachtte vreugdekreten, vragen, misschien een vleugje jaloezie.
In plaats daarvan trilden Emily’s secundaire gevolgen toen ze de telefoon neerlegde en fluisterde, nauwelijks hoorbaar boven het geluid van de monitoren:
– Mam, neem deze baby alsjeblieft niet mee naar huis.
Sarah knipperde met haar ogen, verbijsterd. « Wat? Emily, waarom zeg je dat? »
Emily’s lip trilde. Ze draaide het telefoonscherm naar haar moeder. « Kijk nou eens. »
Sarah pakte de telefoon en haar hart klopte sneller.
Op het scherm verscheen een figuur, gewikkeld in een andere deken, liggend in hetzelfde bed als haar dochter.
Bij de geboorte van de baby stond precies dezelfde naam op haar kleine pols op haar geboorteakte: Olivia Grace Walker. Dezelfde gegevens. Hetzelfde ziekenhuis.
Sarahs knieën knikten. « Wat… wat moet dat nou zijn? »