Haar kleine gestalte, vastgeklampt aan het stille lichaam van haar vader, was gehuld in de stille sluier van de nacht. De kamer rook naar wierook en de delicate geur van verwelkende bloemen in vazen, en een bloemenkrans omlijstte de sombere sfeer met een bitterzoete geur. De volwassenen stonden zwijgend rond de kist, hun gezichten een mengeling van ongeloof en een groeiend ongemak dat als een tocht door de kamer fluisterde.
Oma’s stem, hoewel vastberaden, was zacht toen ze de mensen om haar heen toesprak. « Laat het kind met rust, » smeekte ze zachtjes, en haar ogen straalden van een wijsheid die het huidige moment leek te overstijgen. « Er zijn dingen die we niet begrijpen, » voegde ze eraan toe, haar woorden hingen in de lucht als rook die opsteeg van brandende kaarsen.